Betekenis van:
fruit
fruit
Zelfstandig naamwoord
- voedsel dat bestaat uit eetbare vruchten
"Voldoende fruit eten is gezond."
fruit (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- eetbare vruchten
"vers fruit"
"exotisch/tropisch fruit"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij verkoopt fruit.
- Ze zijn dol op fruit.
- Dit fruit smaakt niet goed.
- Hij eet niets anders dan fruit.
- Naast wat fruit heeft hij niks gegeten.
- Wij hebben enkel rijp fruit verzameld.
- Vers fruit is goed voor je gezondheid.
- Wat voor soort fruit wil je?
- Mijn vader eet niet veel fruit.
- We stopten het fruit en de groenten in zakken.
- Ik hou van fruit zoals druiven en perziken.
- Ik wil goede groenten kweken, rijst, fruit enzovoort.
- Fruit, waarvan
- Fruit [3]
- uit fruit