Betekenis van:
gaar
gaar
Bijvoeglijk naamwoord
- genoeg gekookt, gebakken etc.
"de aardappels zijn gaar"
"iemand in zijn eigen sop gaar laten koken"
Hyperoniemen
gaar
Bijvoeglijk naamwoord
- lang genoeg gekookt zodat het eetklaar is
"Aan tafel, het eten is al lang gaar, straks verpietert het nog."
gaar
Bijvoeglijk naamwoord
- duf, energieloos, futloos
"Ik ben gaar, ik denk dat ik te weinig geslapen heb."