Betekenis van:
gaatje

gaatje (het ~ | meervoud gaatjes)
Zelfstandig naamwoord
  • opening in een vaste stof of in een voorwerp
"een gaatje in zijn hoofd hebben"
"een gaatje in [je band/hemd]"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Foliën van poly(vinylchloride), bevattende stabilisatoren tegen ultraviolette stralen, zonder microscopisch gaatje, met een dikte van 60 of meer doch niet meer dan 80 μm en bevattende 30 of meer doch niet meer dan 40 delen weekmaker op 100 delen poly(vinylchloride)
  2. Foliën van poly(vinylchloride), bevattende stabilisatoren tegen ultraviolette stralen, zonder microscopisch gaatje, met een dikte van 60 of meer doch niet meer dan 80 μm en bevattende 30 of meer doch niet meer dan 40 delen weekmaker op 100 delen poly(vinylchloride)
  3. Foliën van poly(vinylchloride), bevattende stabilisatoren tegen ultraviolette stralen, zonder microscopisch gaatje, met een dikte van 60 of meer doch niet meer dan 80 μm en bevattende 30 of meer doch niet meer dan 40 delen weekmaker op 100 delen poly(vinylchloride)