Betekenis van:
gebied

gebied (het ~ | meervoud gebieden)
Zelfstandig naamwoord
  • bepaald stuk grond
"onontgonnen gebied"
"achtergebleven/onderontwikkeld gebied"

Hyperoniemen

Hyponiemen

gebied
Zelfstandig naamwoord
  • een deel van het aardoppervlak
"Het gebied tussen twee huizen."
gebied
Zelfstandig naamwoord
  • alle dingen die behoren tot een tak van het onderwijs, de kunst en/of de wetenschap
"Het gebied van de wiskunde en aanverwante bètadisciplines."
gebied (het ~ | meervoud gebieden)
Zelfstandig naamwoord
  • macht; territorium
"het gebied van een vorst"
"het gebied der Nederlanden"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Dit gebied is niet in kaart gebracht.
  2. Mensen wonende in dit gebied sterven aan een gebrek aan water.
  3. Iedere keer dat hij ontsnapte keerde hij terug naar dit gebied.
  4. Het allerbeste wordt het allerslechtste als het in zijn tegendeel omslaat", bijvoorbeeld op zedelijk of religieus gebied, te vergelijken met de Engelse uitdrukking "The sweetest wine makes the sharpest vinegar
  5. GEBIED
  6. Gebied
  7. GEBIED
  8. GEBIED
  9. [GEBIED]
  10. [GEBIED]
  11. Gebied
  12. Gebied.
  13. Gebied
  14. Dichtbevolkt gebied
  15. FAO-gebied