Betekenis van:
gebouw
gebouw (het ~ | meervoud gebouwen)
Zelfstandig naamwoord
- bouwwerk; gebouw m.n. als woning of kantoor; gebouw; gebouw
"het gebouw van de Verenigde Naties"
"een gebouw optrekken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
gebouw
Zelfstandig naamwoord
- een constructie van enige omvang die verbonden is met de grond en waarin men kan wonen of werken
"Dit gebouw is in jugendstil opgetrokken."
Voorbeeldzinnen
- Kijk naar dat gebouw.
- Het VN-gebouw is zeer indrukwekkend.
- Moet je dat hoge gebouw zien.
- Dat is het gebouw waar papa werkt.
- De politie heeft het gebouw omsingeld.
- Kijk naar het grote gebouw daar.
- Het gebouw is honderd meter hoog.
- Het gebouw is op het moment in aanbouw.
- Morgen gooi ik voor de lol een watermeloen van het dak van een vijf verdiepingen tellend gebouw.
- Gebouw
- Gebouw ALFAN
- Gebouw (8)
- In het gebouw
- Afbraak oud gebouw
- in het gebouw