Betekenis van:
gebroken
gebroken
Bijvoeglijk naamwoord
- niet zuiver van kleur
"gebroken wit"
gebroken
Bijvoeglijk naamwoord
- doodmoe
"zich gebroken voelen"
"(helemaal) gebroken zijn"
Synoniemen
- afgebrand
- afgedraaid
- afgemat
- afgepeigerd
- bekaf
- doodmoe
- doodop
- doodvermoeid
- geradbraakt
- hondsmoe
- knock-out
- leeg
- opgebrand
- pompaf
- total loss
- uitgeblust
- uitgekakt
- uitgepoept
- uitgescheten
- uitgeteld
- kapot
- uitgeput
- op
Hyperoniemen
gebroken
Bijvoeglijk naamwoord
- met een onderbreking; onderbroken
"gebroken rijm"
"een gebroken getal"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Zijn hart is gebroken.
- Wie heeft dit gebroken?
- Hij heeft zijn belofte gebroken.
- Ik heb een glas gebroken.
- Hij had een gebroken hart.
- Hij heeft expres het raam gebroken.
- "Je hebt mijn hart gebroken", zei Mary.
- Deze gebroken vaas kan niet gerepareerd worden.
- Het glas was in stukken gebroken.
- De vogel had een gebroken vleugel.
- Ze verzamelde de stukken van het gebroken bord.
- Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
- Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
- Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?
- Gebroken