Betekenis van:
gek

gek
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die (tijdelijk) iets raars doet
"Wat een gek!"
gek
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die (regelmatig) vreemde dingen doet, een dwaas
gek
Zelfstandig naamwoord
  • iemand met zeer lage intelligentie
gek
Zelfstandig naamwoord
  • een draaibare kap op een schoorsteen, die verhinderen moet dat de wind in de schoorsteen slaat
gek
Bijvoeglijk naamwoord
  • zodanig gestoord in zijn geestelijke vermogens, dat men niet in staat is zichzelf te leiden of de rechten van anderen te eerbiedigen
"je bent toch niet gek!"
"zo gek als een deur zijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

gek
Bijvoeglijk naamwoord
  • dol; stapel; dol op; dol; verzot; gek (op); zeer gesteld op; zeer vol zijn van; met een zeer sterke geslachtsdrift
"gek zijn op iets of iemand"
"ze zijn gek met die beesten"

Synoniemen

gek
Bijvoeglijk naamwoord
  • ongebruikelijk, raar, vreemd, ongewoon
gek
Bijvoeglijk naamwoord
  • bezittende een zeer lage intelligentie, krankzinnig
gek
Bijvoeglijk naamwoord
  • grappig.
gek
Bijvoeglijk naamwoord
  • knettergek.

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Gek!
  2. Ben je gek?
  3. Ben je gek?
  4. Je bent gek.
  5. Gek zijn is gezond.
  6. Tom is gek geworden.
  7. Hij is niet gek.
  8. Hij is gek op jou.
  9. Ik ben gek op hem!
  10. Ik ben gek op jullie.
  11. Ik ben gek op golf.
  12. Ik was gek op taart.
  13. Het is gezond om gek te zijn.
  14. Wie houden wij voor de gek?
  15. Hou me niet voor de gek.