Betekenis van:
gelegenheid
gelegenheid (de ~ | meervoud gelegenheden)
Zelfstandig naamwoord
- geboden mogelijkheid
"gelegenheid geven"
"een gelegenheid (om) te gaan zwemmen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
gelegenheid (de ~ | meervoud gelegenheden)
Zelfstandig naamwoord
- plaats waar men wat kan doen; openbaar (drank)lokaal
"een deftige/chique gelegenheid"
"in die gelegenheid kunnen we iets eten"
Synoniemen
Hyperoniemen
gelegenheid
Zelfstandig naamwoord
- mogelijkheid tot
"In het schema is er gelegenheid om een kop koffie te drinken."
gelegenheid
Zelfstandig naamwoord
- een zaak
"Weet jij een gelegenheid waar ik een nieuwe broek kan kopen?"
Voorbeeldzinnen
- De gelegenheid maakt de dief.
- De gelegenheid maakt de dief.
- Zijn toespraak was niet erg gepast voor de gelegenheid.
- De gelegenheid maakt een dief
- Een kwaadspreker verschilt niet veel van iemand die kwaad doet tenzij wat betreft de gelegenheid
- De Canadese Dankzeggingsdag en de Columbusdag in de Verenigde Staten van Amerika vallen samen, daarom maken Esperantosprekers uit beide landen van de gelegenheid gebruik om een internationale bijeenkomst te hebben.
- Bij die gelegenheid evalueert de Commissie tevens:
- Gelegenheid tot het geven van commentaar op het ontwerp-auditverslag
- Zij kregen ook de gelegenheid te worden gehoord.
- BINNENBRENGEN VAN GOEDEREN TER GELEGENHEID VAN EEN HUWELIJK
- Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.
- De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.
- Bij die gelegenheid werden documenten overhandigd aan de Commissie.
- Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te formuleren.
- Geen van hen maakte van deze gelegenheid gebruik.