Betekenis van:
gelijk

gelijk (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het rechtvaardig zijn
"zeker van zijn gelijk zijn"
"iemand gelijk geven"

Hyperoniemen

gelijk
Zelfstandig naamwoord
  • juistheid, recht
"Hij heeft gelijk, het is mijn schuld."
gelijk
Zelfstandig naamwoord
  • geheel met elkaar overeenstemmend
"gelijke tred met iemand/iets houden"
"in gelijke mate"

Synoniemen

Hyperoniemen

gelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • met elkaar overeenstemmend
"Gelijke monniken, gelijke kappen."
gelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • egaal
"op gelijke toon"
"die stenen liggen niet gelijk"

Synoniemen

gelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • gelijk in waarde, kracht enz.
"gelijke behandeling"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Je hebt bijna gelijk.
  2. Je hebt volkomen gelijk.
  3. Je hebt helemaal gelijk.
  4. Je hebt gelijk.
  5. Hij heeft helemaal gelijk.
  6. Ik heb gelijk.
  7. Ik heb gelijk.
  8. Je hebt volkomen gelijk.
  9. Natuurlijk, hij heeft gelijk.
  10. De man heeft gelijk.
  11. Alle mensen zijn gelijk.
  12. God heeft altijd gelijk.
  13. Tom bleek gelijk te hebben.
  14. Het is me allemaal gelijk.
  15. Volgens mij heeft hij gelijk.