Betekenis van:
geloof
geloof (het ~ | meervoud geloven)
Zelfstandig naamwoord
- geheel van de leerstellingen en plechtigheden van een volk of kerkgenootschap
"zijn geloof verzaken/afzweren"
"twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
geloof (het ~ | meervoud geloven)
Zelfstandig naamwoord
- vertrouwen in de waarheid van iets
"een onvoorwaardelijk geloof (in iemands uitspraken)"
"geloof hechten aan iets"
Hyperoniemen
geloof (het ~ | meervoud geloven)
Zelfstandig naamwoord
- vast en onwankelbaar vertrouwen op God en Gods woord
"het geloof verkondigen/verbreiden"
"een geloof dat bergen kan verzetten"
Hyperoniemen
Hyponiemen
geloof
Zelfstandig naamwoord
- een godsdienstige overtuiging
"Welk geloof hang jij aan?"
geloof
Zelfstandig naamwoord
- de overtuiging dat iets zo is
"Ik volg het geloof dat je zelf grote invloed kunt uitoefenen op het leven."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Geloof in jezelf.
- Ik geloof je.
- Geloof jij in ufo's?
- Geloof je in feeën?
- Ik geloof in spoken.
- Geloof me maar gewoon.
- Geloof doet wonderen!
- Geloof je in het christendom?
- Geloof je wat hij zei?
- Ik geloof niet in God.
- Ik geloof dat het morgen gaat sneeuwen.
- Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.
- Ik geloof dat hij te vertrouwen is.
- Geloof mij. Ik word een nieuwe man.
- Geloof je in het bestaan van God?