Betekenis van:
geluk
geluk (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- aangename toestand waarin men zijn wensen bevredigd ziet en vrede heeft met zichzelf en zijn omgeving
"iemands geluk wreed verstoren"
"aards/hemels geluk"
Synoniemen
Hyperoniemen
geluk
Zelfstandig naamwoord
- prettige loop van de omstandigheden
geluk
Zelfstandig naamwoord
- prettige gemoedstoestand waarin men tevreden is met zichzelf en met de omgeving
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Iedereen wenst voor geluk
- Wat is geluk?
- Maar hij heeft geluk gehad.
- Het geluk staat de dapperen bij.
- Gezondheid is onmisbaar voor het geluk.
- Ik wens u veel geluk op het examen.
- Het spreekt voor zich dat geluk niet te koop is.
- Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.
- Hij had geluk en was op tijd voor de trein.
- Beminnen en bemind worden is het grootste geluk.
- Alles waar je goed in bent draagt bij aan geluk.
- Hij had het geluk een baan te vinden.
- Het geluk helpt de dapperen
- Geluk is met de heldhaftigen
- Ieder grootste geluk moet allerminst geloofd worden