Betekenis van:
gemeen

gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
  • in hoge mate
"dat is gemeen duur"

Hyperoniemen

gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
  • laag; gemeen; van karakter
"een gemene streek"
"gemene taal (uitslaan)"

Synoniemen

gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
  • beneden de gordel, buiten alle regels
"Hij gaf hem een gemene trap."
gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
  • gemeenschappelijk
"De grootste gemene deler."
gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
  • gezamenlijk; met z'n allen; gemeenschappelijk; mbt. de EU
"gemene zaak met iemand maken"
"de grootste gemene deler"

Synoniemen

gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
  • algemeen bekend
"gemene lasten"

Synoniemen

gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
  • ''het kleinste gemene veelvoud''
gemeen
Zelfstandig naamwoord
  • het gemeenschappelijke
"Die twee soort hebben in het gemeen dat ze beide zoogdieren zijn."
gemeen (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het gewone volk

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Is jouw hond gemeen?
  2. Ze is gemeen.
  3. Ze heeft niks gemeen met hem.
  4. Zijn broer deed gemeen tegen me.
  5. Ik weet zeker dat we veel gemeen hebben.
  6. Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
  7. Ik geef het op. Wat hebben een Ierse priester en een Congoleese medicijnman gemeen?
  8. Dit is wat wiskundigen en Fransen gemeen hebben: wat je hen ook probeert uit te leggen, ze vertalen het op hun eigen manier en verdraaien het in iets wat helemaal anders is.
  9. Gemeen-schap (EVF)
  10. Alle landen die het type gemeen hebben
  11. Landen die de geïntercalibreerde typen gemeen hebben:
  12. Landen die de geïntercalibreerde typen gemeen hebben:
  13. Landen die de geïntercalibreerde typen gemeen hebben:
  14. Verschillende producten kunnen dergelijke noodzakelijke „technologie” gemeen hebben.
  15. Verschillende producten kunnen dergelijke „noodzakelijke”„technologie” gemeen hebben.