Betekenis van:
gemeen
gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
- beneden de gordel, buiten alle regels
"Hij gaf hem een gemene trap."
gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
- gemeenschappelijk
"De grootste gemene deler."
gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
- gezamenlijk; met z'n allen; gemeenschappelijk; mbt. de EU
"gemene zaak met iemand maken"
"de grootste gemene deler"
Synoniemen
gemeen
Bijvoeglijk naamwoord
- ''het kleinste gemene veelvoud''
gemeen
Zelfstandig naamwoord
- het gemeenschappelijke
"Die twee soort hebben in het gemeen dat ze beide zoogdieren zijn."
Voorbeeldzinnen
- Is jouw hond gemeen?
- Ze is gemeen.
- Ze heeft niks gemeen met hem.
- Zijn broer deed gemeen tegen me.
- Ik weet zeker dat we veel gemeen hebben.
- Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
- Ik geef het op. Wat hebben een Ierse priester en een Congoleese medicijnman gemeen?
- Dit is wat wiskundigen en Fransen gemeen hebben: wat je hen ook probeert uit te leggen, ze vertalen het op hun eigen manier en verdraaien het in iets wat helemaal anders is.
- Gemeen-schap (EVF)
- Alle landen die het type gemeen hebben
- Landen die de geïntercalibreerde typen gemeen hebben:
- Landen die de geïntercalibreerde typen gemeen hebben:
- Landen die de geïntercalibreerde typen gemeen hebben:
- Verschillende producten kunnen dergelijke noodzakelijke „technologie” gemeen hebben.
- Verschillende producten kunnen dergelijke „noodzakelijke”„technologie” gemeen hebben.