Betekenis van:
geneeskunde

geneeskunde (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • de wetenschap die zich richt op de aard en de oorzaken van ziekten en op de middelen om die te genezen
"doctor in de geneeskunde"
"geneeskunde studeren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

geneeskunde
Zelfstandig naamwoord
  • de wetenschap die zich richt op de aard, de oorzaken en de geneesmiddelen van ziekten
geneeskunde
Zelfstandig naamwoord
  • de wetenschap die zich richt op de aard, de oorzaken en de geneesmiddelen van ziekten

Voorbeeldzinnen

  1. Mijn ouders willen dat ik geneeskunde studeer.
  2. De recente vooruitgang in de geneeskunde is opmerkelijk.
  3. Ik denk eraan om naar Duitsland te gaan om voor geneeskunde te studeren.
  4. Van alle kunsten is de geneeskunde de edelste
  5. INTERNE GENEESKUNDE/INWENDIGE GENEESKUNDE
  6. Inwendige geneeskunde
  7. Nucleaire geneeskunde
  8. Sociale geneeskunde
  9. NUCLEAIRE GENEESKUNDE
  10. Interne geneeskunde
  11. Preventieve geneeskunde
  12. TROPISCHE GENEESKUNDE
  13. MAXILLO-FACIALE GENEESKUNDE
  14. Preventieve geneeskunde en epidemiologie
  15. Voor therapeutische geneeskunde