Betekenis van:
geneeskunde
geneeskunde (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- de wetenschap die zich richt op de aard en de oorzaken van ziekten en op de middelen om die te genezen
"doctor in de geneeskunde"
"geneeskunde studeren"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
geneeskunde
Zelfstandig naamwoord
- de wetenschap die zich richt op de aard, de oorzaken en de geneesmiddelen van ziekten
geneeskunde
Zelfstandig naamwoord
- de wetenschap die zich richt op de aard, de oorzaken en de geneesmiddelen van ziekten
Voorbeeldzinnen
- Mijn ouders willen dat ik geneeskunde studeer.
- De recente vooruitgang in de geneeskunde is opmerkelijk.
- Ik denk eraan om naar Duitsland te gaan om voor geneeskunde te studeren.
- Van alle kunsten is de geneeskunde de edelste
- INTERNE GENEESKUNDE/INWENDIGE GENEESKUNDE
- Inwendige geneeskunde
- Nucleaire geneeskunde
- Sociale geneeskunde
- NUCLEAIRE GENEESKUNDE
- Interne geneeskunde
- Preventieve geneeskunde
- TROPISCHE GENEESKUNDE
- MAXILLO-FACIALE GENEESKUNDE
- Preventieve geneeskunde en epidemiologie
- Voor therapeutische geneeskunde