Betekenis van:
genegenheid

genegenheid
Zelfstandig naamwoord
  • het gesteld zijn op iemand
"Hij koesterde een grote genegenheid voor die rakker van een buurjongen."
genegenheid (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • genegenheid; positief gevoel voor iets of iemand; goede gezindheid
"genegenheid voelen"
"een teken van genegenheid"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. De baby draagt zijn genegenheid over aan haar nieuwe moeder.