Betekenis van:
gepraat

gepraat (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • praat; het voortdurend praten
"na enig heen en weer gepraat"
"gepraat over [koetjes en kalfjes]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Zijn lang gepraat verveelde mij.
  2. Ik ken hem van gezicht maar ik heb nog nooit echt met hem gepraat.
  3. Over de status van twee vleesinrichtingen en de herclassificatie ervan als inrichtingen met lage capaciteit wordt nog met de bevoegde Hongaarse autoriteit gepraat.
  4. Het BMEU moet op gezette tijden, en ten minste twee maal per jaar, vergaderingen van de stuurgroep marketing blijven organiseren, waarbij voornamelijk over marketing, promotieactiviteiten en strategische ontwikekling zal worden gepraat.