Betekenis van:
geschenk

geschenk
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat men iemand geeft, meestal ter gelegenheid van een speciale gebeurtenis
"De geschenken lagen onder de kerstboom."
geschenk
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat men iemand geeft, meestal ter gelegenheid van een speciale gebeurtenis
"De geschenken lagen onder de kerstboom."
geschenk (het ~ | meervoud geschenken)
Zelfstandig naamwoord
  • geschenk
"een geschenk onder couvert"
"iets ten geschenke krijgen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Is dit Laura's geschenk?
  2. Hij stuurde me een geschenk.
  3. Ann gaf mij dit geschenk.
  4. Ze hebben elk een geschenk ontvangen.
  5. Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.
  6. Het is een geschenk voor u.
  7. Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.
  8. Mijn oom gaf hem een geschenk.
  9. Ik heb een geschenk aanvaard van zijn zuster.
  10. In plaats van zelf te gaan, stuurde ik een geschenk.
  11. Dit is het mooiste geschenk dat ik ooit gekregen heb.
  12. Er was geen klacht mogelijk over de Koreaanse regeling voor het geven van een geschenk bij aankoop, aangezien een volledig verbod daarop ook in sommige lidstaten bestond.
  13. andere praktijken: etiketteringsprocedures, niet-erkenning van de EU-inventaris van ingrediënten van cosmetische producten, verbod op het geven van een geschenk bij aankoop en sommige moeilijkheden bij het maken van reclame.
  14. De goederen en diensten worden door of ten behoeve van reizigers gekocht of zonder tegenprestatie (m.a.w. als geschenk) verstrekt om door de reizigers te kunnen worden gebruikt of weggegeven.
  15. Een investeerder die tegen marktvoorwaarden handelt, zou nooit overwogen hebben om een dergelijk geschenk te geven door garant te staan voor potentieel zeer omvangrijke vorderingen op de verkochte onderneming voor een percentage dat naar verhouding veel hoger is dan het eigen aandelenbezit.