Betekenis van:
gesprek
gesprek
Zelfstandig naamwoord
- een mondelinge conversatie waarbij informatie uitgewisseld wordt
"Het gesprek werd onderbroken doordat zijn mobiele telefoon afging."
gesprek (het ~ | meervoud gesprekken)
Zelfstandig naamwoord
- mondeling onderhoud
"een onderwerp van gesprek zijn"
"een goed gesprek"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Dit gesprek wordt geregistreerd.
- Onderbreek ons gesprek niet.
- Hij onderbrak ons gesprek.
- "Dit gesprek heeft nooit plaats gevonden." - "Welk gesprek?"
- "Dit gesprek heeft nooit plaats gevonden." - "Welk gesprek?"
- Ik had een lang gesprek met haar.
- Extreem harde muziek onderbrak hun gesprek.
- Ik moet een serieus gesprek hebben met Nikolai Aleksejevitsj.
- "En?" vroeg de ongeduldige verkoopster toen Dima het gesprek beëindigd had. "Is alles nu in orde?"
- Houd het gesprek luchtig wanneer je iemand voor het eerst ontmoet.
- Dit was het einde van het gesprek
- een gesprek met de huisarts;
- het voeren van een persoonlijk gesprek;
- een gesprek met de behandelende arts;
- De inspecteur waarborgt vertrouwelijkheid bij elk gesprek met bemanningsleden.