Betekenis van:
geur

geur (de ~ | meervoud geuren)
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat je waarneemt via je neus; geur; iets dat je waarneemt via je neus
"de heerlijke geuren opsnuiven"
"een geur van heiligheid"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

geur
Zelfstandig naamwoord
  • gewaarwording met de neus van de aanwezigheid van een gasvormige uitwaseming
"Hij kwam op de geur af en vroeg onschuldig: "Is er koffie?"."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De geur van lelies vulde de kamer.
  2. De geur van rozen vulde de kamer.
  3. Deze bloem geeft een sterke geur af.
  4. De geur van gemaaid gras roept beelden op van hete zomermiddagen.
  5. Geur
  6. Geur
  7. Geur
  8. Smaak + geur
  9. Smaak/geur
  10. Smaak en geur
  11. Voorkomen (kleur en geur)
  12. III. Smaak en geur
  13. Geur, smaak, kleur
  14. Kleurloos onbrandbaar gas met een zoetige geur
  15. Witte kristallijne stof met een karakteristieke geur