Betekenis van:
gewend
gewend
Bijvoeglijk naamwoord
- door voortdurende ervaring vertrouwd
"[niet] veel gewend zijn"
"aan [geld] gewend zijn"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik ben eraan gewend.
- Ik was gewend aan de hitte.
- Zij is gewend laat op te blijven.
- Ben je al gewend aan Japans eten?
- Ik was gewend om bier te drinken.
- Ik ben gewend aan een koud klimaat.
- We zijn het gewend om schoenen te dragen.
- Je zult snel gewend zijn aan het stadsleven.
- Je zal binnenkort gewend zijn aan Japans voedsel.
- Ben je gewend geraakt aan het leven in de slaapzaal?
- Ik ben het gewend 's avonds laat op te blijven.
- Maar ik raak er wel aan gewend weer blond te zijn.
- Jim is het nog niet gewend van aan de linkerkant van de weg te rijden.
- Dieren die dit niet gewend zijn, mogen niet worden aangebonden.
- De ijzer- en staalbedrijven zijn deze situatie gewend en hebben hun strategieën daaraan aangepast.