Betekenis van:
gewend

gewend
Bijvoeglijk naamwoord
  • door voortdurende ervaring vertrouwd
"[niet] veel gewend zijn"
"aan [geld] gewend zijn"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben eraan gewend.
  2. Ik was gewend aan de hitte.
  3. Zij is gewend laat op te blijven.
  4. Ben je al gewend aan Japans eten?
  5. Ik was gewend om bier te drinken.
  6. Ik ben gewend aan een koud klimaat.
  7. We zijn het gewend om schoenen te dragen.
  8. Je zult snel gewend zijn aan het stadsleven.
  9. Je zal binnenkort gewend zijn aan Japans voedsel.
  10. Ben je gewend geraakt aan het leven in de slaapzaal?
  11. Ik ben het gewend 's avonds laat op te blijven.
  12. Maar ik raak er wel aan gewend weer blond te zijn.
  13. Jim is het nog niet gewend van aan de linkerkant van de weg te rijden.
  14. Dieren die dit niet gewend zijn, mogen niet worden aangebonden.
  15. De ijzer- en staalbedrijven zijn deze situatie gewend en hebben hun strategieën daaraan aangepast.