Betekenis van:
gitaar

gitaar (de ~ | meervoud gitaren)
Zelfstandig naamwoord
  • snaarinstrument met zes snaren
"elektrische/akoestische gitaar"
"op de gitaar tokkelen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

gitaar
Zelfstandig naamwoord
  • een muziekinstrument, gewoonlijk met zes snaren, bespeeld met de vingers of een plectrum

Voorbeeldzinnen

  1. Hij speelt goed gitaar.
  2. Ken heeft een gitaar.
  3. Jon kan geen gitaar spelen.
  4. Mijn hobby is gitaar spelen.
  5. Jon kan geen gitaar spelen.
  6. Mijn oudere zus speelt goed gitaar.
  7. Vraag Tom zijn gitaar mee te nemen.
  8. Ik wil dat ge gitaar speelt voor mij.
  9. Ik wou dat ik die gitaar kon kopen.
  10. Die gitaar is zo duur dat ik ze niet kan kopen.
  11. Als die gitaar niet zo duur zou zijn, zou ik ze kopen.