Betekenis van:
glazen
glazen
Bijvoeglijk naamwoord
- gemaakt van glas
"Er stond een glazen vaas op de tafel."
glazen
Bijvoeglijk naamwoord
- van glas
"een glazen oog"
"in een glazen huisje wonen"
glas (het ~ | meervoud glazen)
Zelfstandig naamwoord
- glazen drinkbeker; glazen drinkgerei
"het glas heffen op iets"
"de glazen nog eens bijvullen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
glas (het ~ | meervoud glazen)
Zelfstandig naamwoord
- glazen onderdeel van iets anders
"(een bril met) bolle glazen"
"het glas van zijn bril viel stuk"
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ik heb een glazen oog.
- Ik wil een paar lege glazen.
- In Engeland vroeg de kelner ons: hoeveel bier wilt ge? Een halve "pint" of een "pint"? Omdat we niet wisten hoeveel dat dan wel was, vroegen we hem de glazen te tonen.
- Glazen potten
- Glazen ampullen
- Glazen onderdelen
- glazen kralen
- Glazen omhulsels
- Glazen verpakkingen
- Glazen kolom.
- Glazen binnenflessen
- Glazen flacons
- glazen verpakking
- Glazen centrifugebuizen, 100 ml
- glazen maatcilinders, 100 ml;