Betekenis van:
glimlach

glimlach (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • geluidloze lach
"iemand een glimlach ontlokken"
"een charmante/mysterieuze/tevreden glimlach"

Hyperoniemen

glimlach
Zelfstandig naamwoord
  • een gelaatsuitdrukking die een geluidloze lach verraadt

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ze ontvingen me met een glimlach.
  2. Hij antwoordde mij met een glimlach.
  3. Hij begroette me met een glimlach.
  4. Jouw glimlach maakt me altijd blij.
  5. Zij verwelkomde ons met een glimlach.
  6. Ze gaf me een charmerende glimlach.
  7. "Heel erg bedankt," zei ze met een glimlach.
  8. Een glimlach is de mooiste ronding op het lichaam van een vrouw.
  9. Hij houdt van haar haar, haar glimlach, haar ogen? Wow, hij kan verdomd goed liegen!