Betekenis van:
gordijn
gordijn
Zelfstandig naamwoord
- een doek ter afdekking van bijvoorbeeld een raam
"Door 's avonds het gordijn te sluiten komt het licht van de straatlantaarns niet naar binnen."
Voorbeeldzinnen
- Ze trok het gordijn opzij.
- Het gordijn heeft vlam gevat.
- Mama heeft dit gordijn gekozen.
- Tom verstopte zich achter het gordijn.
- Kom, we verstoppen ons achter het gordijn.
- Gordijnen en binnenzonwering, gordijn- of bedvalletjes, van textielvlies
- Gordijnen en binnenzonwering, gordijn- of bedvalletjes, van weefsels
- Gordijnen en binnenzonwering, gordijn- of bedvalletjes, van brei- of haakwerk
- Een opschrift op elke inwendige deur of naast elk gordijn die/dat toegang geeft tot een nooduitgang voor passagiers, om aan te geven dat die deur/dat gordijn in de geopende stand vastgezet dient te zijn tijdens de start en landing; en
- Indien er passagierstoelen zijn waarbij men, om een vereiste nooduitgang te bereiken, door een deuropening of gordijn heen moet die/dat de passagierscabine scheidt van andere ruimten, dient die deur of dat gordijn in de geopende stand vastgezet te kunnen worden.
- Indien er passagierstoelen zijn waarbij men, om een vereiste nooduitgang te bereiken, door een deuropening of gordijn heen moet die/dat de passagierscabine scheidt van andere ruimten, dient die deur of dat gordijn in de geopende stand vastgezet te kunnen worden.
- Een opschrift op elke inwendige deur of naast elk gordijn die/dat toegang geeft tot een nooduitgang voor passagiers, om aan te geven dat die deur/dat gordijn in de geopende stand vastgezet dient te zijn tijdens de start en landing; en