Betekenis van:
graan

graan (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • veldgewas
"het graan heeft van de vorst geleden"
"het graan [oogsten]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

graan
Zelfstandig naamwoord
  • verzamelnaam voor eenzaadlobbige grassoorten
graan
Zelfstandig naamwoord
  • het zaad van graan

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Betaling van het graan
  2. Kwaliteit van het graan
  3. Kleur van het graan
  4. Oorsprong van het graan
  5. mg/kg graan
  6. Graan, meel, grutten en gries
  7. Vergunning voor het vervoer van graan.
  8. Producten voor menselijke consumptie van graan
  9. pindakaas; mengsels op basis van graan; palmharten; maïs
  10. het land van oorsprong van het in te voeren graan;
  11. Machines voor de meelindustrie of de behandeling van graan, ..., n.e.g.
  12. Oogst het graan zo mogelijk bij het juiste vochtgehalte.
  13. het land van oorsprong van het in te voeren graan.
  14. Houd zo mogelijk partijen graan die een sterke Fusarium-infectie hebben of kunnen hebben, zoals graan dat heeft platgelegen, afgescheiden.
  15. Indien het graan is behandeld na een periode van vochtige opslag, garandeert het gebruik van het conserveermiddel niet dat het graan onbesmet is.