Betekenis van:
gracht

gracht (de ~ | meervoud grachten)
Zelfstandig naamwoord
  • gegraven water, kanaal, met name rondom een vesting of door een stad
"een gracht rond(om) een kasteel"
"de Amsterdamse grachten"

Hyperoniemen

gracht (de ~ | meervoud grachten)
Zelfstandig naamwoord
  • de straat langs een stadsgracht
"op een gracht [wonen/parkeren]"

Hyperoniemen

gracht
Zelfstandig naamwoord
  • gegraven vaart in een stadsstraat
"De Amsterdamse grachten zijn wereldberoemd."

Voorbeeldzinnen

  1. Hij is in de gracht gevallen.