Betekenis van:
grens
grens (de ~ | meervoud grenzen)
Zelfstandig naamwoord
- geografische scheidingslijn
"tot ver buiten de grenzen"
"over de grenzen kijken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
grens (de ~ | meervoud grenzen)
Zelfstandig naamwoord
- limiet
"geen grenzen kennen"
"(zijn) grenzen verleggen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
grens
Zelfstandig naamwoord
- een al dan niet denkbeeldige scheidingslijn
". De grens tussen twee stroomgebieden."
grens
Zelfstandig naamwoord
- de raaklijn tussen twee landen
"Als we geluk hebben kunnen we morgen de Poolse grens bereiken."
grens
Zelfstandig naamwoord
- uiterste mate (bijv. waarin men zich iets kan veroorloven)
"Met deze acties is wat mij betreft de grens bereikt."
grens (de ~ | meervoud grenzen)
Zelfstandig naamwoord
- helper van de scheidsrechter die o.a. moet uitmaken of een bal een zij- of doellijn passeert
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- De grens is dicht.
- Doorzwemmen tot je aan je grens zit.
- We wonen in de buurt van de grens.
- Grens
- Grens
- Grens goed/matig
- Grens zeer goed/goed
- DAF: franco grens (plaats)
- grens aan geelzijde:
- Grens zeer goed/goed
- ROEMEENSE GRENS - BALCHIK
- „Vervoerwijze aan de grens
- de grens (25)
- grens aan geelzijde
- Grens zeer goed/goed