Betekenis van:
grof

grof
Bijvoeglijk naamwoord
  • in ernstige mate
"een grove nalatigheid"
"een grof schandaal"

Hyperoniemen

grof
Bijvoeglijk naamwoord
  • groot
"grof gebouwd"
"grof vuil"
grof
Bijvoeglijk naamwoord
  • onbeschaafd; niet beschaafd; van karakter; onbehouwen
"een grove belediging"
"grove taal (uitslaan)"

Synoniemen

Hyperoniemen

grof
Bijvoeglijk naamwoord
  • fors.
"Er werd grof geschut gebruikt."
grof
Bijvoeglijk naamwoord
  • ruw van makelij
"Hij bezat alleen grof aardewerk."
grof
Bijvoeglijk naamwoord
  • onbeschaafd.
"Hij sloeg de hele tijd grove taal uit."
grof
Bijvoeglijk naamwoord
  • buitengewoon groot of veel
"Ik verdien grof geld sinds de start van dat project."

Voorbeeldzinnen

  1. grof haar
  2. IIII: grof.
  3. grof haar,
  4. afval van grof haar
  5. Vilt van grof haar
  6. Grof haar, gekaard of gekamd
  7. afval van grof dierlijk haar
  8. Grof haar, gekaard of gekamd
  9. Fijn haar en grof haar, niet gekaard en niet gekamd
  10. Weefsels van grof haar of van paardenhaar (crin)
  11. Rafelwol en rafelingen van fijn of grof haar
  12. Weefsels van grof haar of van paardenhaar (crin)
  13. Garens van grof haar of van paardenhaar (crin)
  14. Fijn haar en grof haar, niet gekaard en niet gekamd
  15. Rafelwol en rafelingen van fijn of van grof haar