Betekenis van:
grof
grof
Bijvoeglijk naamwoord
- in ernstige mate
"een grove nalatigheid"
"een grof schandaal"
Hyperoniemen
grof
Bijvoeglijk naamwoord
- groot
"grof gebouwd"
"grof vuil"
grof
Bijvoeglijk naamwoord
- onbeschaafd; niet beschaafd; van karakter; onbehouwen
"een grove belediging"
"grove taal (uitslaan)"
Synoniemen
Hyperoniemen
grof
Bijvoeglijk naamwoord
- fors.
"Er werd grof geschut gebruikt."
grof
Bijvoeglijk naamwoord
- ruw van makelij
"Hij bezat alleen grof aardewerk."
grof
Bijvoeglijk naamwoord
- onbeschaafd.
"Hij sloeg de hele tijd grove taal uit."
grof
Bijvoeglijk naamwoord
- buitengewoon groot of veel
"Ik verdien grof geld sinds de start van dat project."
Voorbeeldzinnen
- grof haar
- IIII: grof.
- grof haar,
- afval van grof haar
- Vilt van grof haar
- Grof haar, gekaard of gekamd
- afval van grof dierlijk haar
- Grof haar, gekaard of gekamd
- Fijn haar en grof haar, niet gekaard en niet gekamd
- Weefsels van grof haar of van paardenhaar (crin)
- Rafelwol en rafelingen van fijn of grof haar
- Weefsels van grof haar of van paardenhaar (crin)
- Garens van grof haar of van paardenhaar (crin)
- Fijn haar en grof haar, niet gekaard en niet gekamd
- Rafelwol en rafelingen van fijn of van grof haar