Betekenis van:
grootspraak

grootspraak (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het bluffen; opschepperij; het iets groter of belangrijker doen voorkomen dan het is
"zonder grootspraak (mag hij zeggen dat...)"

Synoniemen

Hyperoniemen

grootspraak (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • gedrag om anderen te overdonderen
"zonder grootspraak (mag hij zeggen dat...)"

Synoniemen

Hyperoniemen