Betekenis van:
haken

haken
Werkwoord
  • d.m.v. een haak bevestigen of ophangen
"iets ergens aan haken"

Synoniemen

Hyperoniemen

haken
Werkwoord
  • met of als met een haak vastgrijpen
"blijven haken aan iets"

Hyperoniemen

haken
Werkwoord
  • laten struikelen
"bij het voetballen een tegenstander haken"

Hyperoniemen

haak (de ~ | meervoud haken)
Zelfstandig naamwoord
  • scherpe haak aan een hengelsnoer of een vislijn
"iemand aan de haak slaan"
"5 kilo schoon aan de haak"

Synoniemen

Hyperoniemen

haak (de ~ | meervoud haken)
Zelfstandig naamwoord
  • voorwerp om iets aan op te hangen; gebogen voorwerp om bijv. iets aan op te hangen
"met haken en ogen aaneenhangen"
"de hoorn op de haak gooien/smijten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Overig vistuig met haken
  2. Haken en beuglijnen
  3. Minimumgrootte van de haken
  4. Vistuig met haken
  5. het type haken.
  6. Haken en ogen
  7. Aantal haken (in duizenden)
  8. Haken en lijnen (n.e.g.)
  9. haken en ogen
  10. Gemiddeld aantal haken op beuglijnen
  11. Gemiddeld aantal haken op beuglijnen
  12. het type haken; en tevens
  13. afmetingen (bv. lengte, maaswijdte, aantal haken);
  14. het aantal haken dat is aangebracht;
  15. Haken en beuglijnen (niet nader gespecificeerd)