Betekenis van:
hakken
hak (de ~ | meervoud hakken)
Zelfstandig naamwoord
- achterkant v.d. voet; hiel
"hij trapte z'n tegenstander expres op de hakken"
"iemand op de hakken zitten"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Mijn nieuwe laarzen zijn van echt leer en hebben nogal hoge hakken.
- Hakken
- Hakken
- Buitenzolen en hakken, van rubber
- Buitenzolen en hakken, van kunststof
- Houwelen, hakken, harken en schoffels
- Houwelen, pikhouwelen, hakken, harken en strandharken
- Houwelen, hakken, harken en schoffels 8201.30
- Buitenzolen en hakken, van rubber of van kunststof
- buitenzolen en hakken, van rubber of van kunststof
- Bijlen, houthiepen en dergelijk gereedschap om te hakken of te kloven
- niet onder 01 04 07 vallend afval van het hakken en zagen van steen
- buitenzolen en hakken, van rubber of van kunststof– en stijve toppen
- bijlen, houthiepen, kloofmessen en dergelijk gereedschap om te hakken of te kloven
- Er is uitgebreid subcutaan oedeem, met name rond de kop en de hakken.