Betekenis van:
halzen
hals (de ~ | meervoud halzen)
Zelfstandig naamwoord
- smalle bovenste gedeelte
"de hals van een viool/gitaar"
"de hals van een fles"
Hyperoniemen
hals (de ~ | meervoud halzen)
Zelfstandig naamwoord
- domoor
"een onnozele hals"
Synoniemen
- sufferd
- appelflap
- augurk
- dodo
- dombo
- domoor
- onbenul
- drol
- droplul
- druiloor
- eendvogel
- ei
- eikel
- ezel
- ezelskop
- ezelsveulen
- flapdrol
- ignorant
- jojo
- kalf
- kalfskop
- kloris
- kuiken
- kwezel
- leeghoofd
- minkukel
- nitwit
- oelewapper
- oen
- oetlul
- schaapskop
- slaapkop
- stomkop
- stommeling
- stommerd
- stommerik
- sufkont
- sufkop
- uil
- uilebal
- waterhoofd
- weetniet
- eend
- uilenbal
- gehaktbal
- hansworst
- oliebol
- rund
- uilskuiken
- koe
Hyperoniemen
hals (de ~ | meervoud halzen)
Zelfstandig naamwoord
- opening voor de nek in kledingstukken
"een laag uitgesneden hals"
"een wijde hals"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- ruggen; halzen; ruggen met halzen; staarten; vleugelspitsen