Betekenis van:
hard
hard
Bijvoeglijk naamwoord
- met fysieke kracht
"hard waaien/regenen/vriezen/branden"
"hard vechten/(terug)slaan/werken/ingrijpen"
hard
Bijvoeglijk naamwoord
- hard; stevig, stug
"een hard bed/kussen/potlood"
"op de harde grond/vloer slapen"
Synoniemen
hard
Bijvoeglijk naamwoord
- hard en helder; van geluid
"harde muziek/ rock"
"hard praten/ schreeuwen/ lachen"
Synoniemen
hard
Bijvoeglijk naamwoord
- wreed; van karakter
"iemand/iets hard aanpakken"
"een bewering hard maken"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Je moet hard leren.
- Je werkt te hard.
- Goede studenten studeren hard.
- Je werkt hard.
- Nancy studeerde hard.
- Ze werkte hard.
- Je moet heel hard werken.
- Ge moet alleen hard werken.
- De meeste studenten studeren hard.
- Het regende hard de hele dag door.
- Zelfs als het hard regent, ga ik.
- Ga niet naar buiten, het regent hard.
- Noodzaak is hard
- Ik heb heel hard geleerd om het examen te halen.
- Het begon al snel zeer hard te regenen.