Betekenis van:
harken

harken
Werkwoord
  • met een hark werken
"bladeren bij elkaar harken"

Synoniemen

Hyperoniemen

harken
Werkwoord
  • met een hark bijeenbrengen
"Hij moest voor straf alle bladeren harken."
hark (de ~ | meervoud harken)
Zelfstandig naamwoord
  • tuingereedschap
"zo stijf als een hark"
"De tuinman effende de omgespitte grond met een hark."

Hyperoniemen

Hyponiemen

hark (de ~ | meervoud harken)
Zelfstandig naamwoord
  • stijf, houterig persoon
"een stijve hark"

Hyperoniemen

hark (de ~ | meervoud harken)
Zelfstandig naamwoord
  • gereedschap waarmee de croupier het geld naar zich toe haalt

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Harken
  2. Houwelen, hakken, harken en schoffels
  3. Houwelen, pikhouwelen, hakken, harken en strandharken
  4. Houwelen, hakken, harken en schoffels 8201.30
  5. Spaden, schoppen, houwelen, hakken, gaffels, rieken, vorken, harken en schoffels; bijlen, houthiepen, kloofmessen en dergelijk gereedschap om te hakken of te kloven; snoeischaren en wildscharen; zeisen, sikkels, stro- en hooimessen, heggenscharen, wiggen en ander handgereedschap voor de land-, tuin- of bosbouw