Betekenis van:
herder

herder (de ~ | meervoud herders)
Zelfstandig naamwoord
  • hoeder v.e. kudde; vrouwelijke herder
"de Goede Herder"
"de herder telde zijn schaapjes"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

herder
Zelfstandig naamwoord
  • begeleider en bewaker, meestal van een kudde schapen of ander vee
herder
Zelfstandig naamwoord
  • een hondenras

Voorbeeldzinnen

  1. Een goede herder scheert zijn schapen, maar trekt hen niet het vel over de oren.