Betekenis van:
hertog

hertog (de ~ | meervoud hertogen)
Zelfstandig naamwoord
  • (iemand met een) adellijke titel; (vrouw met een) adellijke titel
"de hertog van [Alva/York/Gelder]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

hertog
Zelfstandig naamwoord
  • geschiedkundige term voor een landsheer, oorspronkelijk van een hoger hiërarchisch niveau dan de graaf, de heerser in een hertogdom

Voorbeeldzinnen

  1. De hertog bezit veel land.
  2. de heer Cor LAMERS, burgemeester van Houten, ter vervanging van de heer Fons HERTOG,
  3. Er zijn twee zetels vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Fons HERTOG en door het aftreden van de heer Pieter VAN WOENSEL.