Betekenis van:
het eens zijn

het eens zijn
Werkwoord
  • goedkeuren; instemming getuigen met; standpunt delen; erkennen; onderschrijven

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

het eens zijn
Werkwoord
  • goedkeuren; akkoord gaan; toestaan; na keuring in orde bevinden

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik kan het niet met je eens zijn.
  2. Hierover kan ik het met hem niet eens zijn.
  3. Wie zwijgt, lijkt het er mee eens te zijn" (Paus Bonifatius VIII), "Wie zwijgt, stemt toe
  4. De Commissie kan het niet met dit argument eens zijn.
  5. De Britse autoriteiten zijn het er over eens dat Investbx een ontvanger van steun is.
  6. De partijen bij deze procedure zijn het niet eens over de interpretatie van deze voorwaarde.
  7. Italië is het in zijn opmerkingen op dit punt met de Commissie eens.
  8. De Commissie kan het niet eens zijn met de conclusies van de Luxemburgse autoriteiten.
  9. Indien de geënquêteerde zijn/haar vrienden/familieleden „eens per jaar” tijdens vakanties of feestdagen ontmoet, moet het antwoord „ten minste eens per jaar” luiden.
  10. het ontwerp van herstructureringsplan zoals het na het overleg door de betrokken onderneming is gewijzigd, met vermelding van de elementen waarover de partijen het eens zijn, en ook van die waarover zij het niet eens zijn;
  11. SIDE en de Franse autoriteiten zijn het eens over de definitie van de in het geding zijnde dienstverlening.
  12. Daarover zijn de partijen het ook eens geworden in het akkoord dat zij op 24 september 2004 hebben toegezonden.
  13. Duitsland, BdB en de Commissie zijn het erover eens dat het derdenbelang als basisvermogen moet worden aangemerkt.
  14. Tijdens de onderhandelingen zijn de Staat en AVR het over een bedrag van slechts 1,238 miljoen EUR eens geworden.
  15. het erover eens zijn de selectieprocedures voor de toekenning van beurzen (studenten, universiteitsmedewerkers en hogeronderwijspersoneel) in acht te nemen;