Betekenis van:
heuvel
heuvel (de ~ | meervoud heuvels, heuvelen)
Zelfstandig naamwoord
- verhoging v.d. grond
"groene heuvels"
"op de heuvel"
Hyperoniemen
Hyponiemen
heuvel
Zelfstandig naamwoord
- een kleine verhoging in het landschap
"Rome is oorspronkelijk gebouwd op zeven heuvels: Palatijn, Aventijn, Capitool, Quirinaal, Viminaal, Esquilijn en Coelius."
Voorbeeldzinnen
- Ik liep de heuvel op.
- De heuvel was bedekt met sneeuw.
- Mijn huis staat op een heuvel.
- Ze begonnen de heuvel te beklimmen.
- Het gras aan de andere kant van de heuvel is altijd groener.
- Vanuit de verte gezien ziet de heuvel eruit als een olifant.
- Ligging (bijv. op heuvel, in de vlakte, expositie):
- Geschiktheid voor rangeren met behulp van de heuvel
- Onder de Arabische benaming „chebli” (geit) werd deze kaas geproduceerd door moslims die zich na de nederlaag van 732 samen op een heuvel dicht bij Poitiers hadden gevestigd.
- Toen omschreven bucolische auteurs deze wijn als bijzonder waardevol en vermaard; de productie ervan was beperkt tot de provincie Verona en de naam was afgeleid van „Retia”, het heuvel- en bergrijke gebied dat in de oudheid over het gebied van Veronese-Trentino doorliep tot de grenzen met Comasco-Valtellina.