Betekenis van:
hielen
hiel (de ~ | meervoud hielen)
Zelfstandig naamwoord
- deel v.e. kous of schoen
"nou zit er alweer een gat in m'n hiel"
"sandalen met open hielen"
Hyperoniemen
hiel (de ~ | meervoud hielen)
Zelfstandig naamwoord
- achterkant v.d. voet; hiel
"iemand je hielen laten zien"
"iemands hielen likken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- „velg”, steun voor buiten- en binnenband of voor een band zonder binnenband waarop de hielen van de band drukken;
- „velg”: steun voor een geheel van binnen- en buitenband of voor een band zonder binnenband, waarop de hielen van de band drukken [2] Zie verklarende figuur.
- „velg”: steun voor een geheel van binnen- en buitenband of voor een band zonder binnenband, waarop de hielen van de band drukken [3] Zie verklarende figuur.
- Na 384 uur mogen de werking van het wiel, de montageonderdelen en de montagegoten voor de hielen van de banden niet door corrosie zijn aangetast.