Betekenis van:
hielen

hiel (de ~ | meervoud hielen)
Zelfstandig naamwoord
  • deel v.e. kous of schoen
"nou zit er alweer een gat in m'n hiel"
"sandalen met open hielen"

Hyperoniemen

hiel (de ~ | meervoud hielen)
Zelfstandig naamwoord
  • achterkant v.d. voet; hiel
"iemand je hielen laten zien"
"iemands hielen likken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. „velg”, steun voor buiten- en binnenband of voor een band zonder binnenband waarop de hielen van de band drukken;
  2. „velg”: steun voor een geheel van binnen- en buitenband of voor een band zonder binnenband, waarop de hielen van de band drukken [2] Zie verklarende figuur.
  3. „velg”: steun voor een geheel van binnen- en buitenband of voor een band zonder binnenband, waarop de hielen van de band drukken [3] Zie verklarende figuur.
  4. Na 384 uur mogen de werking van het wiel, de montageonderdelen en de montagegoten voor de hielen van de banden niet door corrosie zijn aangetast.