Betekenis van:
homo

homo
Zelfstandig naamwoord
  • homoseksueel geaard persoon
"De homo kon gelukkig open over zijn geaardheid praten."
homo (de ~ | meervoud homo's)
Zelfstandig naamwoord
  • homofiel persoon; homoseksueel persoon; homoseksueel persoon
"de wet staat nog geen huwelijken toe tussen homo's"
"de president wil een einde maken aan het weren van homo's uit het leger"

Synoniemen

Hyperoniemen

homo
Zelfstandig naamwoord
  • mens
homo
Bijvoeglijk naamwoord
  • seksueel gericht op zelfde geslacht; seksueel gericht op zelfde geslacht

Synoniemen

Hyperoniemen