Betekenis van:
honger
honger
Zelfstandig naamwoord
- behoefte aan voedsel
"Hij had honger gekregen van al dat sneeuwruimen."
honger
Zelfstandig naamwoord
- levensbedreigend tekort aan voedsel
"De honger die volgde op de misoogst was verschrikkelijk."
honger
Zelfstandig naamwoord
- behoefte aan voedsel
"Hij had honger gekregen van al dat sneeuwruimen."
honger
Zelfstandig naamwoord
- levensbedreigend tekort aan voedsel
"De honger die volgde op de misoogst was verschrikkelijk."
honger
Zelfstandig naamwoord
- toestand van voedselgebrek; nijpend gebrek aan voedsel in een gehele landstreek
Synoniemen
Hyperoniemen
honger
Spreekwoord
- '''Honger''' is de beste saus.
honger
Spreekwoord
- ''Als je grote honger hebt, smaakt alles veel lekkerder.''
honger
Spreekwoord
- '''Honger''' is de beste saus.
honger
Spreekwoord
- ''Als je grote honger hebt, smaakt alles veel lekkerder.''
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik heb honger.
- Ik heb honger.
- Ik heb ontzettende honger.
- Heeft u honger?
- Ik heb altijd honger.
- We hebben honger.
- Ik had veel honger.
- Honger is de beste saus.
- Ik heb nog steeds honger.
- Ik heb een beetje honger.
- Ik heb nu geen honger.
- Ik eet vruchten omdat ik honger heb.
- Ik ga dood van de honger!
- Ik neem aan dat je honger hebt.
- Als je honger hebt, smaakt alles goed.