Betekenis van:
hoog
hoog
Bijvoeglijk naamwoord
- (van geluid) met een groot aantal trillingen per tijdseenheid
"een hoge stem"
"hoge tonen/noten"
hoog
Bijvoeglijk naamwoord
- reikend tot of zich bevindend op een punt dat naar verhouding ver boven een ander punt ligt
"hoog 'in de lucht'/'aan de hemel'/'in de bergen'"
"[zestig meter] hoog"
hoog
Bijvoeglijk naamwoord
- behoorlijk; aanzienlijk; aanmerkelijk; behoorlijk; van belang; aanzienlijk; van groot belang; beduidend; ingrijpend; flink; aanzienlijk
"een hoog bedrag/gehalte/percentage/tempo"
"een hoge opbrengst/prijs/snelheid"
Synoniemen
hoog
Bijvoeglijk naamwoord
- fysiek ver boven iets anders
hoog
Bijvoeglijk naamwoord
- vergevorderd in een rangorde of volgorde
hoog
Bijvoeglijk naamwoord
- (geluid) met een groot aantal trillingen per tijdseenheid
hoog
Bijvoeglijk naamwoord
- met een groot aanzien
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- De prijzen zijn hoog.
- Mijn hartslag is hoog.
- Hij verdient een hoog salaris.
- De prijzen zijn hoog tegenwoordig.
- Het is hoog tijd bedtijd.
- Hoe hoog is die toren?
- Hoe hoog is de Fujiberg?
- Hoe hoog is die berg?
- De twee bergen zijn even hoog.
- Het niveau van de school is hoog.
- De huur is verdorie veel te hoog.
- Spring zo hoog als ge kunt.
- Het gebouw is honderd meter hoog.
- Hij sprong niet hoog genoeg om een prijs te winnen.
- Het wordt hoog tijd dat je naar bed gaat.