Betekenis van:
horloge
horloge (het ~ | meervoud horloges)
Zelfstandig naamwoord
- draagbaar uurwerkje
"een analoog/digitaal horloge"
"je horloge gelijkzetten"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
horloge
Zelfstandig naamwoord
- een draagbaar voorwerp waarop de tijd kan worden afgelezen
"Ik ben mijn horloge vergeten."
Voorbeeldzinnen
- Dit horloge is waterdicht.
- Dit horloge is duur.
- Mijn horloge was gestolen.
- Loopt je horloge goed?
- Ik heb een horloge gekocht.
- Ik ben mijn horloge verloren.
- Mijn horloge is heel precies.
- Ze gaf hem een horloge.
- Mijn horloge moet gerepareerd worden.
- Mijn horloge is heel precies.
- Ik ben mijn horloge kwijt.
- Jouw horloge is duurder dan het mijne.
- Mijn vader repareerde mijn oude horloge.
- Je horloge ligt op het bureau.
- Dit horloge is gemaakt in Zwitserland.