Betekenis van:
huisgezin
huisgezin (het ~ | meervoud huisgezinnen)
Zelfstandig naamwoord
- man, vrouw en eventuele kinderen; huisgezin; familieleden in één huishouden; mensen die samen in één huis wonen
"een huisgezin van vijf personen"
"een Hollands huisgezin"