Betekenis van:
huishouden
huishouden
Werkwoord
- tekeer gaan; je woede uiten
"lelijk/flink huishouden"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
huishouden
Werkwoord
- een grote rommel of vernietiging achterlaten
"De bandieten hielden flink huis in het dorpje dat ze plotseling overvallen hadden."
huishouden (het ~ | meervoud huishoudens)
Zelfstandig naamwoord
- persoon of groep personen die een huishouding voert
"een gemiddeld huishouden verbruikt bijna 3000 kWh per jaar"
"een eenpersoons/tweepersoons huishouden"
Hyperoniemen
Hyponiemen
huishouden (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- het huishoudelijk werk; het huishoudelijk werk
"het huishouden doen"
"voor het huishouden zorgen"
Synoniemen
Hyperoniemen
huishouden
Zelfstandig naamwoord
- een familie die een samenwonende economische eenheid vormt
"Veel huishoudens kregen het in deze crisis zwaar te verduren."
Voorbeeldzinnen
- Het lijkt hier wel een huishouden van Jan Steen.
- Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
- Soort huishouden
- TYPE HUISHOUDEN
- Type particulier huishouden
- Regio van het huishouden
- Volgnummer van het huishouden
- Doet het huishouden
- SAMENSTELLING HUISHOUDEN NAAR ARBEIDSSITUATIE
- Andere wijziging in samenstelling huishouden
- Huishouden (alle variabelen behalve Verhuizing)
- Om eigen huishouden te beginnen.
- nvt (Niet gebruikt door huishouden)
- Gedeeld gebruik van middelen binnen het huishouden
- AANTAL PERSONEN IN HET HUISHOUDEN (INCLUSIEF RESPONDENT)