Betekenis van:
huishouding

huishouding
Zelfstandig naamwoord
  • een verzamelnaam voor het dagelijks levensonderhoud in een woning
"Een hulp in de huishouding is een kostbare zaak."
huishouding (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het huishoudelijk werk; het huishoudelijk werk
"een huishouding voeren"
"een hulp in de huishouding"

Synoniemen

Hyperoniemen

huishouding (de ~ | meervoud huishoudingen)
Zelfstandig naamwoord
  • man, vrouw en eventuele kinderen; huisgezin; familieleden in één huishouden; mensen die samen in één huis wonen
"een huishouding met twee kinderen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. geen gemeenschappelijke huishouding met de echtgeno(o)t(e)
  2. thuiszorg zoals hulp in de huishouding en zorg voor kinderen, ouderen, zieken of gehandicapten;
  3. thuiszorg zoals hulp in de huishouding en zorg voor kinderen, ouderen, zieken of gehandicapten;
  4. Verwanten in opgaande lijn en overige leden van de huishouding (30)
  5. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen samen in hun huisvesting voorzien en ieder van hen bijdraagt aan de kosten van de huishouding of op andere wijze voorziet in hun levensonderhoud.
  6. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
  7. Volgens de Nederlandse Algemene Ouderdomsverzekeringswet worden ook de volgende personen als „gehuwd” c.q. als „echtgenoot” aangemerkt: ongehuwden van hetzelfde of het andere geslacht, die blijvend een gezamenlijke huishouding voeren.
  8. De op kleine rollen gewikkelde AFH is verpakkingsmateriaal met een korte levensduur dat voor vele doelen wordt aangewend (meestal wordt AFH gebruikt in de huishouding, de horeca, de levensmiddelenindustrie en in de bloemenhandel).
  9. Volgens de Nederlandse Algemene Nabestaandenwet worden ook de volgende personen als „gehuwd” c.q. als „echtgenoot” beschouwd: ongehuwden van hetzelfde of verschillend geslacht die blijvend een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij deze personen bloedverwanten in de eerste graad zijn.
  10. Volgens de Nederlandse Algemene Ouderdomsverzekeringswet worden ook de volgende personen als „gehuwd” c.q. als „echtgenoot” aangemerkt: ongehuwden van hetzelfde of het andere geslacht die blijvend een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij deze personen bloedverwanten in de eerste of de tweede graad zijn.