Betekenis van:
huwelijk
huwelijk (het ~ | meervoud huwelijken)
Zelfstandig naamwoord
- wettelijke verbintenis van twee mensen; huwelijk; huwelijk; betrekking tot mensen d.m.v. huwelijk
"een burgerlijk/kerkelijk huwelijk"
"een open huwelijk"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
huwelijk
Zelfstandig naamwoord
- ambtelijke of kerkelijke verbintenis tussen twee personen
"Die bruid en bruidegom traden in het huwelijk."
huwelijk
Zelfstandig naamwoord
- huwelijkssluiting
"Het huwelijk werd voltrokken door een priester in de aanwezigheid van de familie."
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Heeft hij jou ten huwelijk gevraagd?
- Deze eindeloze zakenreizen vertellen veel over zijn huwelijk.
- Hij vroeg haar ten huwelijk, en ze zei ja.
- Het is me gelukt om de goedkeuring van mijn ouders te krijgen voor mijn huwelijk.
- Hij raapte al zijn moed bij elkaar en vroeg haar ten huwelijk.
- huwelijk:
- Huwelijk
- huwelijk
- Huwelijk gesloten op:
- Huwelijk gesloten op:
- huwelijk van de GND: twee dagen;
- Datum huwelijk met de overleden verzekerde: …
- DJORDJEVIC, Jelena (naam na huwelijk: GLUSICA Jelena)
- Indien van toepassing, datum van nieuw huwelijk: …
- huwelijk van het personeelslid: vier dagen;