Betekenis van:
inbraak
inbraak (de ~ | meervoud inbraken)
Zelfstandig naamwoord
- ongeoorloofd een pand betreden; inbraak; onbebouwd
"een inbraak plegen"
"een poging tot inbraak"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
inbraak
Zelfstandig naamwoord
- het zich onbevoegd toegang verschaffen tot een gebouw
"Het aantal inbraken in deze wijk is erg hoog."
Voorbeeldzinnen
- Inbraak- en brandalarminstallaties