Betekenis van:
jacht

jacht (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • wilde dieren vangen of te doden
"de jacht op [walvissen]"
"de jacht naar [roem/succes]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

jacht
Zelfstandig naamwoord
  • / het achtervolgen van wild
"Liefhebbers van de jacht op groot wild hadden vaak als eersten oog voor het belang van natuurbescherming."
jacht
Zelfstandig naamwoord
  • een pleziervaartuig
"Te Vlissingen lag er een jachtje bereid om naar Oost-Indië te varen.
Op de voorplecht stond er een cupido die er speelde op zijn vergulde snaren."
jacht (het ~ | meervoud jachten)
Zelfstandig naamwoord
  • luxe plezierboot; pleziervaartuig

Synoniemen

Hyperoniemen

jacht
Zelfstandig naamwoord
  • hartstochtelijk streven naar iets

Hyperoniemen

jacht
Zelfstandig naamwoord
  • het vervolgen om iem. of iets te achterhalen

Hyperoniemen

jacht
Zelfstandig naamwoord
  • een snel vaartuig
jacht
Zelfstandig naamwoord
  • een snel bewapend vaartuig voor verkenning
jacht
Zelfstandig naamwoord
  • een sportvaartuig
jacht
Zelfstandig naamwoord
  • periode waarin gejaagd mag worden

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Je mag mijn jacht gebruiken.
  2. Ik was op jacht naar vlinders.
  3. "Dima?!" Al-Sayib was zo verbijsterd, dat hij zijn Fanta op zijn computer liet vallen en daarmee zijn jacht op noobs ruïneerde. "Dima?! Ben jij dat echt?!"
  4. Ik was enkele dagen geleden op vakantie aan zee en lag op een jacht te zonnebaden.
  5. Lokvogels (jacht)
  6. Landbouw, jacht en bosbouw
  7. Land van de jacht
  8. Producten voor de jacht
  9. Landbouw en jacht
  10. Veeteelt-, jacht- en visserijproducten
  11. LANDBOUW, JACHT, BOSBOUW
  12. 10 Land van de jacht
  13. de jacht op wilde vogels.
  14. Artikelen voor de jacht of hengelsport
  15. Diensten in verband met de jacht