Betekenis van:
jongen

jongen (de ~ | meervoud jongens)
Zelfstandig naamwoord
  • kind of jeugdige man; jongen; (informeel) man; jongen; kind van het mannelijk geslacht; jongen; jongeman; jongen
"een kleine jongen"
"de jongens van de vlakte"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

jongen (de ~ | meervoud jongens)
Zelfstandig naamwoord
  • volwassen mens van het mannelijk geslacht
"een gladde jongen"
"een zware jongen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

jongen
Zelfstandig naamwoord
  • kind van het mannelijk geslacht, in relatie tot de ouder(s); mannelijke nakomeling

Synoniemen

Hyponiemen

jong (het ~ | meervoud jongen)
Zelfstandig naamwoord
  • jong dier; pasgeboren dier; pasgeboren dier
"jongen krijgen"
"jongen hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

jongen
Werkwoord
  • jongen krijgen (van dieren)
"in gevangenschap jongen"

Hyperoniemen

jongen
Werkwoord
  • (van dieren) nageslacht ter wereld brengen
"Onze teef heeft zojuist gejongd."

Voorbeeldzinnen

  1. De jongen liep weg.
  2. Die jongen eet niet.
  3. Ik ben een jongen.
  4. Zwijg en luister, jongen!
  5. Dit is de jongen.
  6. Welke jongen is Masao?
  7. Wat zei de jongen?
  8. De jongen kwam terug.
  9. Iedereen looft de jongen.
  10. Je bent een goede jongen.
  11. Die jongen is erg slim.
  12. Die jongen toonde geen angst.
  13. Je bent zo'n schattige jongen.
  14. Elke jongen heeft een fiets.
  15. De jongen is heel eerlijk.