Betekenis van:
juist

juist
Bijvoeglijk naamwoord
  • correct; juist; foutloos; correct
"de juiste datum"
"de juiste antwoorden"

Synoniemen

juist
Bijvoeglijk naamwoord
  • werkelijkheidsgetrouw; met een hoog waarheidsgehalte; naar waarheid
"de juiste toedracht"

Synoniemen

juist
Bijvoeglijk naamwoord
  • met de juiste eigenschappen
"het juiste moment"
"de juiste man op de juiste plaats"

Synoniemen

Hyperoniemen

juist
Bijvoeglijk naamwoord
  • zoals het moet, waar
juist
Bijwoord
  • precies, juist

Synoniemen

juist
Bijwoord
  • als het voornaamste of als zeer gewichtig

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Is mijn antwoord juist?
  2. Uw antwoord is juist.
  3. De prijs is juist.
  4. Ik heb nu juist veel problemen.
  5. Een ongeval deed zich juist voor.
  6. Dat is nu juist het probleem.
  7. Negen keer op tien raad ik juist.
  8. Heb je ooit de symptomen gehad dewelke juist werden beschreven?
  9. Het houdt juist op met regenen, laat ons dus vertrekken.
  10. De kerk is juist aan de overkant van de straat.
  11. Ik ontmoette hem juist toen hij uit school kwam.
  12. Ik weet niet juist waar ik geboren ben.
  13. Juist zoals Max het voorspeld had heeft onze team verloren.
  14. "Juist," zuchtte Dima. "Sorry voor de verwarring dan. Geniet van je Fanta en prettige dag."
  15. Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.