Betekenis van:
juist
juist
Bijvoeglijk naamwoord
- werkelijkheidsgetrouw; met een hoog waarheidsgehalte; naar waarheid
"de juiste toedracht"
Synoniemen
juist
Bijvoeglijk naamwoord
- zoals het moet, waar
Voorbeeldzinnen
- Is mijn antwoord juist?
- Uw antwoord is juist.
- De prijs is juist.
- Ik heb nu juist veel problemen.
- Een ongeval deed zich juist voor.
- Dat is nu juist het probleem.
- Negen keer op tien raad ik juist.
- Heb je ooit de symptomen gehad dewelke juist werden beschreven?
- Het houdt juist op met regenen, laat ons dus vertrekken.
- De kerk is juist aan de overkant van de straat.
- Ik ontmoette hem juist toen hij uit school kwam.
- Ik weet niet juist waar ik geboren ben.
- Juist zoals Max het voorspeld had heeft onze team verloren.
- "Juist," zuchtte Dima. "Sorry voor de verwarring dan. Geniet van je Fanta en prettige dag."
- Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.